5. DE STERVENSFASE

Samen met de client en het behandelteam de stervensfase vormgeven.

De Stervensfase

Over het beloop in de laatste levensfase, met name in de palliatief terminale fase (laatste weken vóór het overlijden), is weinig geschreven. Dit is de fase waarin het lichamelijke en cognitieve functioneren sterk zijn achteruitgegaan, de respons op medicatie zeer beperkt is en de thera­peutische breedte van de dopaminerge medicatie minimaal is. In deze fase gaat het slikken vaak moeilijk, waardoor de kans op verslikken en aspiratiepneumonie een groot risico vormen. Een pneumonie is de meest voorkomende oorzaak van overlijden bij een parkinsonpatiënt.

Overweeg om het zorgpad Stervensfase in te zetten. 

Slikproblemen en het Maligne Levodopa Ontrekkingssyndroom

Slikstoornissen komen in de late fase van de ZvP in toenemende mate voor (50-90%). Hypokinesie en rigiditeit in het mondgebied kunnen leiden tot kauw- en slikstoornissen. Problemen ervaren bij kauw- en slikstoornissen: 

Voedsel wordt gespaard in de wangzak en vervolgens pas later doorgeslikt, zonder dat de patiënt daar mentaal op gefocust is. Later treden er motorische problemen in de orale fase van het slikken op en neemt de hoestkracht af. 

Maligne Levodopa Ontrekkingssyndroom

Door slikproblemen kan het voorkomen dat de Parkinson medicatie niet meer wordt ingenomen. Wanneer dit geleidelijk gebeurt, is er een toename van de dopaminerge Parkinson symptomatologie te verwachten, maar als de patiënt plotseling de levodopa niet meer kan innemen, dreigt het gevaar van een maligne levodopa onttrekkingssyndroom. Dit is een beeld dat sterke overeenkomsten vertoont met het maligne neurolepticasyndroom. In welke frequentie dit beeld voorkomt is onbekend. 

De klinische verschijnselen van het maligne levodopa onttrekkingssyndroom bestaan uit: 

Oorzaken maligne levodopa onttrekkingssyndroom 

Waarschijnlijk ontstaat het beeld van dit syndroom onder andere op basis van een plotselinge daling van de dopaminebeschikbaarheid in de hersenen, vooral de hypothalamus, het nigrostriatale systeem en het mesocorticale dopaminerge systeem, maar waarschijnlijk ligt het veel gecompliceerder. Bij met name ouderen die minder spierweefsel hebben en daardoor minder heftige spiercontracties en spierafbraak, kan dit syndroom in mildere varianten verlopen, waardoor de diagnose nogal eens gemist kan worden. Het syndroom is ook beschreven bij patiënten die nog wel de Parkinsonmedicatie innemen. Dan kan het syndroom veroorzaakt worden door slechte therapietrouw, verminderde absorptie van levodopa, infecties en dehydratie. Voor de behandeling is het belangrijk aan dit syndroom te denken bij een parkinsonpatiënt die koorts krijgt in combinatie met een toename van de rigiditeit. 

Rol verpleegkundige maligne levodopa onttrekkingssyndroom

De verpleegkundige heeft vooral een taak in de preorale fase (de fase voorafgaand aan het verwerken in de mond) en screent en signaleert beïnvloedende factoren die het risico versterken op eet- drinkproblematiek en verslikken, zoals vermoeidheid, houding en dubbeltaken, of probeert deze factoren te verminderen. Bij het ondersteunen van parkinsonpatiënten met betrekking tot de opname van voeding dient de verpleegkundige rekening te houden met onder andere ‘onoff’ fluctuaties. In de ‘off’-periode neemt de aanwezigheid van Parkinson- klachten toe en kost het de patiënt meer moeite om activiteiten uit te voeren. Het is van belang dat de verpleegkundige deze ‘onoff’ ­fluctuaties herkent en hierop anticipeert door eten en drinken te plannen in de ‘on’­ periode. De fluctuaties kunnen gedeeltelijk worden verminderd door aanpassingen in de medicatie. Ook kan het uitvoeren van dubbeltaken (zoals zelfstandig eten en handhaven houding) het risico op verslikken vergroten. De verpleegkundige kan:

Bij parkinsonpatiënten zijn slikstoornissen pas in de latere fasen van de ziekte zo ernstig dat het toepassen van sondevoeding noodzakelijk is. Een studie met uitsluitend parkinsonpatiënten in Hoehn en Yahr-stadium 4 of 5 liet zien dat 68% een slikstoornis had, waarvan 24% zo ernstig dat sondevoeding noodzakelijk was. Sonde- voeding kan overwogen worden bij patiënten met de ZvP bij wie, ondanks individuele dieetadvisering en dieetaanpassingen, onvoldoende orale inname mogelijk is. 

Pijn

Pijn komt voor bij ongeveer 40 tot 85% van de patiënten met de ZvP. Een minderheid van hen krijgt ook daadwerkelijk pijnstillende medicatie. Bij de ZvP zijn vijf verschillende soorten pijn beschreven, musculoskeletale pijn, radiculaire neuropathische pijn, dystonieën, centrale pijn, en acathisie (zie kader).

Pijn bij parkinsonpatiënten kan optreden, doordat de inhiberende (prikkel onderdrukkende) centra in de hersenstam, het mesencephalon, de thalamus en het striatum zijn aangedaan. Dit kan leiden tot centrale pijn: binnenkomende prikkels worden niet onderdrukt en kunnen daardoor tot een veel laagdrempeliger en langduriger pijnbeleving leiden. Bovendien leidt aantasting van het nigrostriatale systeem tot een sterke inhibitie van de laterale thalamus. Verstoring van de spinothalamische-corticale baan kan ook leiden tot (een toename van) centrale pijn. Inhibitie van de laterale thalamus leidt ook nog tot een verminderde lokalisatie van de pijnprikkel. Het is voorstelbaar dat patiënten met de ZvP vaker en intenser pijn zullen lijden en dat dit met het voortschrijden van de ziekte toeneemt. 

Rol verpleegkundige bij pijn 

De behandeling van pijn bij de ZvP is afhankelijk van de soort pijn en de oorzaak ervan. Het observeren van de pijn is een belangrijke voorwaarde. Verpleegkundigen kunnen voor het observeren van pijn gebruikmaken van eenvoudige instrumenten als de VAS. Daarnaast dient nauwkeurig geobserveerd te worden of en welke relatie er bestaat tussen het optreden van pijn en de tijden waarop Parkinson medicatie gegeven wordt. Verpleegkundigen kunnen hiervoor een Medicatie Effect Registratie (MER) bijhouden. Als hierin een verband blijkt te bestaan, dient de medicatie in overleg met de neuroloog te worden aangepast. Ditzelfde geldt voor dystonieën en akathisie. 

Bij musculoskeletale pijn ligt de nadruk, behalve op het optimaliseren van de dopaminerge medicatie, op fysiotherapie en eventueel het inzetten van NSAID’s (feitelijk gecontraindiceerd bij ouderen) of opioïden. Bij centrale pijn zou er op theoretische gronden een plaats kunnen zijn voor selectieve serotonine- noradrenaline heropnameremmers zoals duloxetine of venlafaxine. In de literatuur zijn alleen onderzoeken over de werkzaamheid van deze middelen bij perifere neuropathische pijn te vinden en daarbij blijkt duloxetine effectiever dan venlafaxine, maar minder werkzaam dan tricyclische antidepressiva. Verpleegkundigen kunnen eveneens gebruikmaken van algemeen verpleegkundige interventies die gericht zijn op acceptatie van pijn, afleiding zoeken, ontspanning en zingeving. Er zijn geen specifiek verpleegkundige interventies voor pijn bij parkinsonpatiënten onderzocht. 


VIJF VERSCHILLENDE SOORTEN PIJN BIJ ZIEKTE VAN PARKINSON

1.     Musculoskeletale pijn: Dit is spierpijn, krampen en gewrichtspijnen door immobiliteit, rigiditeit, houdings- afwijkingen en loopstoornissen. Deze pijn neemt toe bij het vorderen van de ziekte en bij onder behandeling met dopaminerge medicatie, wat in verpleeghuizen helaas veel voorkomt.

2.     Radiculaire neuropathische pijn: Is gerelateerd aan een zenuw of zenuwwortel, mogelijk als gevolg van de houdingsafwijkingen in de wervelkolom bij de ZvP. 

3.     Dystonieën: Deze behoren tot de meest pijnlijke symptomen van de ZvP. Deze kunnen zich uiten als pijnlijke spasmen, die spontaan kunnen optreden, of uitgelokt door beweging. Ze kunnen kortdurend optreden en dan na minuten weer overgaan, maar ook langdurig bestaan gedurende uren, of zelfs continu aanwezig zijn. Nauwkeurige evaluatie van dystonieën is noodzakelijk om een relatie met dopaminerge medicatie vast te stellen. Zo kunnen dystonieën typisch in de ochtend voorkomen als de avonddosis levodopa is uitgewerkt en verdwijnen door beweging of met de eerste gift levodopa in de ochtend. Ze kunnen echter ook op- treden als ‘end-of-dose’ verschijnsel. 

4.     Centrale pijn: Kan optreden naar aanleiding van een prikkel die normaal gesproken niet tot een pijnsensatie zou leiden en ook langer kan aanhouden dan te verwachten is, zie hiervoor. Deze pijn kan ook min of meer spontaan optreden als een neuropathische pijn die niet gerelateerd kan worden aan een zenuw of zenuwknoop. 

5.     Akathisie: Een onaangenaam gevoel van innerlijke onrust gepaard gaande met een onbedwingbare bewegingsdrang. Bij de ZvP is er een duidelijke relatie met het innemen van dopaminerge medicatie. 

Neuropsychatrische Symptomen

Neuropsychiatrische stoornissen zoals angst, delier en psychose komen bij de ZvP relatief veel voor.

Angst kan zich presenteren in de vorm van paniekaanvallen, maar ook als gegeneraliseerde angst of fobieën. Met name in de ‘off’-fasen of als end-of-dose fenomeen komt angst veel voor (34-60%). Angst kan ook optreden als bijwerking van dopamineagonisten of bij een te hoge dosering levodopa. In de palliatieve fase, met name wanneer de medicatie niet goed meer kan worden ingenomen, kan angst dus ook optreden door een tekort aan levodopa. De patiënt verkeert dan feitelijk in een voortdurende ‘off’-periode, die door patiënten wordt beschreven (eigen interviews) als een uitermate onaangenaam, beangstigend gevoel van ‘geremd zijn’, ‘zich opgesloten voelen in het eigen lijf’. Indien het niet mogelijk is levodopa toe te dienen of te verhogen, dan dient de angst op een andere wijze te worden behandeld met bijvoorbeeld benzodiazepinen of Midazolam.

Een delier kan moeilijk te herkennen zijn bij de ZvP. Psychotische verschijnselen zoals (visuele) hallucinaties en wanen komen in het beloop van de ziekte voor en als bijwerking van de Parkinson medicatie (40-50%). Deze psychotische symptomen van de ZvP kunnen erg lijken op die van een delier. Zorgvuldige observatie is hierbij van belang. Vooral het relatief plotseling optreden van verwardheid en psychotische verschijnselen kan wijzen op het bestaan van een delier. Infecties, dehydratie en andere oorzaken van een delier kunnen vaak oorzakelijk behandeld worden. Indien behandeling van psychotische symptomen of delier noodzakelijk is, dan wordt in eerste instantie gekozen voor Clozapine in een dosering van 1 dd 6,25-100 mg. De bekende bijwerkingen zijn: agranulocytose en cardiomyopathie, maar die zijn in de palliatieve terminale fase mogelijk minder van belang. Clozapine heeft echter ook anticholinerge bijwerkingen zoals droge mond, obstipatie en urineretentie. Als alternatief wordt in het verpleeghuis Quetiapine 25-300 mg per dag voorgeschreven. Rivastigmine wordt, behalve als behandeling van cognitieve stoornissen bij Parkinson dementie, ook gebruikt in de behandeling van psychosen bij de ZvP, maar is vaak minder effectief dan de eerdergenoemde antipsychotica. Dit kan als pleister (4,6-13,3 mg) gegeven worden en is daarom door de arts te overwegen. 

Een bijkomend probleem is dat Clozapine en Quetiapine alleen in orale vorm beschikbaar zijn. Dit maakt de over- weging een neus-maagsonde te plaatsen dringender. Sommige(ziekenhuis)apotheken kunnen Clozapine in transcutane vorm leveren. Indien dit niet beschikbaar is, kan palliatieve sedatie een optie zijn om deze verschijnselen te bestrijden. Toevoeging van haloperidol is zinloos en kan zelfs Parkinson symptomen verergeren. Eventueel kan levomepromazine (Nozinan) nodig zijn, maar dan met een hogere dosering Midazolam (Dormicum) om de hogere spierrigiditeit tegen te gaan. 

Rol verpleegkundige bij Neuropsychiatrische problemen

De richtlijn Verpleegkundige zorg bij de ZvP beveelt een aantal meetinstrumenten aan om de neuropsychiatrische symptomen te screenen, zoals de Parkinson Anxiety Scale (PAS), Beck Anxiety Inventory (BAI) en Neuropsychiatric Inventory (NPI). Deze kunnen onder- steunend zijn tijdens de verpleegkundige observatie in de palliatief terminale fase. Het afnemen van de meet- instrumenten kan echter (te) belastend zijn. De interventies, zoals cognitieve gedragstherapie en PEPP4all die in de literatuur zijn beschreven, richten zich met name op de vroege fase van de ZvP en hebben waarschijnlijk weinig meerwaarde in palliatief terminale fase. Het optimaliseren van comfort, het ondersteunen van de mantelzorger en het tijdig inschakelen van de specialist ouderengeneeskunde, klinisch geriater, neuro- loog of psychiater zijn aan te bevelen. 

Palliatieve Zorg

Palliatieve zorg bij de ziekte van Parkinson is complex. Het is van belang ruim van tevoren met de patiënt en diens naasten het te verwachten beloop en de mogelijke complicaties te bespreken evenals de wensen en behoeften (vroegtijdige zorgplanning). Patiënten worden echter onvoldoende herkend wanneer ze in de ‘palliatieve fase’ zijn, waardoor planning van zorg en anticiperen op mogelijke problemen en behoeften nauwelijks mogelijk zijn. 

De verpleegkundige dient daarom juist in een eerdere fase van de begeleiding aandacht te besteden aan vroegtijdige zorgplanning. Bij vroegtijdige zorgplanning wordt met de patiënt en naasten besproken wat bijvoorbeeld de grenzen kunnen zijn van het medisch beleid alsmede hun wensen ten aanzien van behandeling. Momenteel vindt een dergelijk gesprek plaats bij op- name in een intramurale setting of in het ziekenhuis. Door eerder in gesprek te gaan over de wensen en behoeften omtrent de zorg in de laatste fase, kan men hierop anticiperen. Gezien het ontbreken van evidentie omtrent Parkinson specifieke verpleegkundige interventies bij palliatieve zorg, wordt verwezen naar bestaande richtlijnen en zorgstandaarden: Zorgmodule Palliatieve zorg 1.0, richtlijnen over palliatieve zorg (bij- voorbeeld palliatieve sedatie, wilsverklaring en euthanasie) via www.pallialine.nl en de Handreiking voor multi- disciplinaire Parkinson zorg in het verpleeghuis.

Last but not least: vraag naar pijn en Neuropsychiatrische symptomen en inventariseer of er een relatie bestaat met het gebruik van de Parkinson medicatie. Houd er bij slikproblemen rekening mee dat palliatieve sedatie wellicht aan de orde komt.

Samenvattend: Terminale zorg bij Parkinson

Gedurende de progressie van de aandoening komen vermoedelijke de meeste patiënten te overlijden als gevolg van een pneumonie. Er is weinig literatuur over de terminale fase van de ziekte van Parkinson en het aangewezen beleid in deze fase. Een IKNL/Pallialine richtlijn ontbreekt nog.

Patiënten met Parkinson plegen vaak vele jaren gebruik te maken van paramedische zorg in een eigen circuit: ParkinsonNet. De huisarts is daar nauwelijks bij betrokken. Gevolg is het ontbreken van een samenhangende terminale begeleiding (behandelwensen, farmacologische aanpak en het terminale zorgbeleid).

Neurologen die gespecialiseerd zijn in de behandeling van Parkinson zijn in de terminale fase van de ziekte zelden betrokken en bereikbaar voor advies voor een thuis of in een zorginstelling verblijvende patiënt. Het sterven van een patiënt met Parkinson komt niet veel voor, waardoor er per consulent weinig ervaring wordt opgebouwd.

De ziekte van Parkinson is een gevolg van vermindering van dopamine. Mogelijk geldt dat ook bij aspecifieke parkinsonismen als Progressive Supranuclear Palsy, Multipele Systeem Atrofie, ALS.

De aangewezen medicamenteuze behandeling

Terminale zorg bij de ziekte van Parkinson:

Behandel altijd pijn als daar tekenen van zijn; ook bij twijfel (rapportage van mantelzorgers of verzorgenden)

Geleidelijk: toename van de dopaminerge Parkinsonsymptomatologie.

Acuut: gevaar voor Maligne Levodopa Onttrekkingssyndroom.

Zo nodig nog poging met:

Bronnen en meer achtergrondinformatie

Nurse Academy | nummer 3 | 2016 drs. Paul Smit, specialist ouderengeneeskunde en kaderarts Palliatieve zorg, Zorggroep Apeldoorn, Apeldoorn Herma Lennaerts, MSc, verpleegkundig expert en junior onderzoeker Palliatieve zorg bij parkinsonpatiënten, ParkinsonNet 

Richtlijn Verpleegkundige zorg bij de ziekte van Parkinson

Multidisciplinaire richtlijn Ziekte van Parkinson, 2010 

https://www.parkinsonnet.nl

https://www.parkinson-vereniging.nl

https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/ziekte-van-parkinson#volledige-tekst-richtlijnen-beleid

https://www.oncoline.nl/

https://holosbulletin.nl/2019/05/17/terminale-zorg-bij-parkinson-een-leidraad/

YoshikuniMizuno,HidekiTakubo,EiijiMizuta,SadakoKuno.Malignantsyndrome in Parkinson’s disease: concept and review of the literature Parkinsonism and Related Disorders 9 (2003) S3–S9. 

W.R.G.Gibb,D.N.W.Griffith.Levodopawithdrawalsyndromeidenticalto neuroleptic malignant syndrome Postgraduate Medical Journal (1986) 62, 59-60. 

N.Turjanski,W.Fernandez,A.J.Lees.Theeffectsofacutelevodopawithdrawal on motor performance and dopaminergic receptor sensitivity in patients with Parkinson’s disease. Journal of Neurology, Neurosurgery an Psychiatry 1993; 56: 771-775. 

Zorgpad stervensfase thuiszorg. Palliaweb. [Internet] Beschikbaar via: https://palliaweb.nl/zorgpraktijk/zorgpad-stervensfase.  [Geraadpleegd op 2 februari 2023].